April doet wat hij wil. Volgende week schijnt het weer te gaan vriezen, dus fietste ik vandaag naar de Chinese supermarkt in Eindhoven. Onze Albert Heijn in Heeze heeft tegenwoordig rozenharissa en gedroogde porcini maar net niet alles op mijn oriëntale boodschappenlijst.
Ik heb genoeg fietskilometers gevreten dat er statistisch om de paar jaar iets mis moet gaan. Ik ben voorzichtig, maar heb geen acrobatenbloed. Amper twee jaar geleden tuimelde ik met de e-bike over een gemeen stoepje en kwam er met een net niet gebroken pols vanaf, die me nog maanden pijnlijk herinnerde aan die onbezonnen actie. Ik laat de fiets er niet om staan. Voor het milieu is het een zegen en de veiligheid heb je voor een groot deel zelf in de hand – dit in tegenstelling tot het vliegtuig.
Ik heb graag een uitgesproken mening over de ander en het zal misschien de leeftijd zijn, maar ik erger me kapot aan fietsers met losse handen, die zo volstrekt overbodig en opzichtig het noodlot tarten. Overbodig omdat je ook met één hand aan het stuur prima een boterham kunt eten. Waarom moet je beide handen vrij hebben? Stukje dirigeren, een trui breien? Ze doen er niks mee, die waaghalzen. Toegevoegde waarde nul. Maar ik snap het wel. Ze willen laten zien hoe soepel ze hun tweewieler onder controle hebben.
Waarop ik zou zeggen: “Je zit niet bij Cirque du Soleil, kluns!”
Hoe stoer is de eenzame fietser die kushandjes hemelwaarts gooit als hij als eerste de eindstreep haalt en zo de etappe wint. Zo moet het een beetje voelen. Het is allemaal genetisch-hormonaal bepaald en mag dus ook niemand verbazen dat het zelden meisjes zijn die ik erop betrap. Altijd weer jongens, en vaak volwassen mannen, godbetert.
Maar even bloedserieus. Het puberbrein kan zich niet goed inleven in de scene waarin hij (we gaan even uit van een hij) het lijdend voorwerp is in een gesprek tussen de politieagent en zijn ouders. “Meneer, mevrouw, ik heb heel slecht nieuws. Het gaat over uw zoon. Hij fietste met zijn handen in zijn zakken en zag die vrachtwagen niet aankomen.” Wie er beeld bij wil kan ik de relevante scène uit de film Tonio aanraden. Het is geen lichte kost. Ik heb geen kinderen maar ik kan mij zonder meer voorstellen dat er niets ergers bestaat.
Sinds de pandemie heeft iedereen een mening over de grenzen die we moeten stellen aan het voorkomen van risico’s, over wat redelijk is. We kunnen nu eenmaal niet elk gevaar uitbannen. Het genomen risico moet in verhouding staan tot het nut en wat betreft corona beslist de rijksoverheid voor ons willens nillens. Je kunt bij de kapper het virus oplopen of doorgeven, maar dat risico vindt Rutte acceptabel. Ik ook trouwens: als je haar maar goed zit. Anderhalf uur in de bioscoop is linker en minder nodig (Netflix), dus dat doen we maar niet. Vakantie, de Efteling: nu even niet. Het nut rechtvaardigt niet het gevaar. Het gevaar dat jij als gezonde twintiger corona doorgeeft is een gevaar voor de samenleving, niet voor jou. Vandaar die maatregelen.
Op de fiets betaal je vooral zelf de rekening. Professioneel wielrennen is gevaarlijk, maar wie die risico’s durft te nemen wacht in uitzonderlijke gevallen roem en rijkdom. Domme fratsen in het verkeer zijn bloedlink en ook nog eens zonder beloning. Ik gun ze soms een kleine blessure, die jongens, echt waar. Want het is een blessing in disguise. Ik let sinds die gekneusde pols nog beter op en misschien is me daardoor veel ergers bespaard gebleven.