Het valse piña-coladagevoel van de digitale nomade

Vandaag wil ik het hebben over het verschijnsel van de digitale nomade en de jeuk die mij dat geeft. Nee, het wordt geen klaagstukje over verwende millennials en hun milieuverwoestende reislust, zeker niet vanuit mijn vrijstaand huis met lage maandlasten. Ooit zette ik zelf ook een flinke voetafdruk neer op het milieu. Maar toen was vliegen nog duur genoeg dat we ons er niet voor hoefden te schamen. 

Even lekker ongenuanceerd klagen dan over de irritantste oervorm: de freelancende dertiger die elke twee maanden verkast naar het continent waar het op dat moment optimaal zomer is en daar vanaf het strand een coole webshop bouwt. De stockfoto van een Google zoekopdracht, zeg maar. Zolang er al PCs bestaan die in een tas passen adverteren er grijnzende modellen met hun Compaq of Mac op schoot (daarom heet het ook een laptop), languit gelegen in een strandstoel of op een luchtbed aan het zwembad. Je wéét dat het bullshit is, net als de helikoptershots over spectaculaire kustwegen in autoreclames je lekker moeten maken voor een Renault Modus.

Photo by Andrea Piacquadio from Pexels

Maar het kan wel. Als je wil mag je je Powerpoint maken en zelfs presenteren bij of in het zwembad. Nooit gedacht dat ik nog eens ‘dankzij de pandemie’ als zinsdeel zou gebruiken, maar intussen is het wel geland bij management dat kenniswerkers niet elke dag in levenden lijve samen hoeven te werken. Zolang het je productiviteit niet in de weg zit kun je overal werken als er maar snel internet is. 

Buitenlandcorrespondenten en modefotografen mochten al lang de wereld afreizen op kosten van de baas. Bofferds, denk je. Maar een relaxed bestaan is het vast niet, en de vrijheid zal ook wel tegenvallen. Uiteindelijk dicteert het werk toch waar je heen gaat, eigen baas of niet. Heel wat anders dan vanuit je zelfgekozen Air B&B in Kroatië inbellen naar Nieuwegein voor de dagelijkse standup. Wat een voorrecht: betaald krijgen op een plek waarvoor anderen betalen om op vakantie te gaan. Het lijkt het beste van twee werelden. Maar je hebt werkmodus en reismodus, en ik schakel niet makkelijk tussen die twee.

Het verste land dat ik ooit voor twee jaar mijn woonplaats kon noemen was China, waar ik twee jaar via Voluntary Service Overseas (VSO) als docent op de lerarenopleiding in Xianning werkte (provincie Hubei). In die uithoek van het platteland was de Lonely Planet nog niet langs geweest. Toeristische hoogtepunten waren er dus weinig, maar daar had ik ook geen tijd of geld voor. Het was tenslotte geen vakantie. Wel was het een fantastische, ongefilterde kennismaking met de Chinese cultuur. Ik ging af en toe naar het naburige, inmiddels welbekende Wuhan, en maakte één lange rondreis tijdens de zomervakantie, meer niet. 

Idem voor de twee jaar daarna, toen ik in Edinburgh woonde, een populaire bestemming die de meeste Nederlanders wel kennen. Mijn eerste bezoek, zes jaar eerder, was als vrijwilliger in een zomerproject voor kindervakantiewerk. Wat zou het geweldig zijn om hier te wonen, dacht ik. Zes jaar later was het zover. Vers teruggekomen uit China zat ik zonder baan, en een internationaal callcenter zocht mensen voor hun vestiging in de Schotse hoofdstad, verhuizing en een maand huur betaald. Sign me up, please!

Maar ja, dan ben je ineens niet meer ‘slechts op bezoek’. En een rotbaan blijft een rotbaan. De pracht van het middeleeuws centrum viel me steeds minder op. Zelfs het beroemde Festival en Fringe liet ik ’s zomers aan mij voorbijgaan. Het is ondankbaar, maar alles went. Zo hield ik dankzij twee trips met de Manchester University Hiking Society een nostalgische hunkering over naar wandelen in de Highlands, maar tijdens mijn twee jaar in Edinburgh kwam ik er niet meer dan één keer. 

Daar waar je woont ben je per definitie niet op bezoek. Daar doe je niet mee met de toeristen, al was het maar omdat het prijzig is. Daar waar je werkt heb je verplichtingen en deadlines, ook als je je tijd flexibel kunt indelen. Dat smaakt niet naar een piña colada met een parapluutje. Naast dat verschil in mindset tussen werk en vakantie is werken buitenshuis ook een logistieke uitdaging. Gelegen in een strandstoel was altijd al flauwekul, maar Starbucks is ook geen lange-termijnoplossing. Voor twee cappuccino’s een hele dag op hun WIFI, ze zien je al aankomen. Om voltijds behoorlijk je werk te doen heb je gewoon een goede werkplek nodig: comfortabel bureau, ergonomische stoel, flink beeldscherm en geen getetter aan je hoofd. Woon je in een gehorig appartement met asociale bovenburen, dan is alles buitenshuis een vooruitgang. Maar een vakantie-accommodatie net zo rustig en comfortabel als het beste wat je thuis kunt inrichten? Dat gaat je wat kosten.

Als je natuurfotograaf bent en je gaat een maand vogels fotograferen in Noorwegen, dan is dat jouw tijdelijke habitat. Je kan het simpelweg nergens anders doen en als gevolg zul je je eerder schikken in een gebrek aan comfort. Dat wordt anders voor de digitale kenniswerker die inderdaad in principe overal kan werken en zich misschien eerder stoort als de omstandigheden het laten afweten.

Nomade-light dan? Je hoeft tenslotte niet te overnachten. Niet lang geleden, tijdens het oude normaal, pendelde ik dagelijks voor een klant naar een druk kantoor in Maastricht. Sandra en ik houden van het supercharmante oude centrum met zijn mooie musea en lekker eten. We komen er graag en regelmatig. Waarom ben ik niet één keer in de afgelopen twee jaar op de trein gesprongen om een uur later mijn laptop open te klappen en een gezellig terras als kantoor te gebruiken? Omdat de verlokkingen van terrasmodus je werkmodus versjteren als het werk niet boeiend genoeg is — en dat gebeurt wel eens, laten we wel wezen. Een bruisend Vrijthof of Amorsplein is dan wel het laatste wat je nodig heb. En als het werk wel boeiend is heeft het decor geen oppepper nodig. Dan kun je overal werken, al zit je in een muffe kelder.

En was dat laatste niet het hele idee achter digitale nomade zijn – dat het niet uitmaakt waar je werkt?

(bijgewerkt op 18-1-2022)