Met de serie Extras vestigde Ricky Gervais in 2005 definitief zijn reputatie als komisch toptalent. De werkloze acteur Andy Millman houdt zichzelf en de droom van een echt acteursbestaan in leven met freelance figurantenwerk. In elke aflevering komt hij op de sets een ster tegen van het kaliber dat hij nu zelf is. Kate Winslet, Samuel L. Jackson, Patrick Stewart, David Bowie en Ian McKellen lieten zich graag strikken voor soms wel heel gênante situaties. Toppunt (of dieptepunt) is Diana ‘Emma Peel’ Rigg die door Daniel ‘Harry Potter’ Radcliffe, destijds zeventien, een condoom in heur haar geslingerd krijgt. Het klinkt hier onsmakelijker dan dat het eruit ziet, gek genoeg.
In dit genre van celebrity self-embarrassment porn – wat ik hier ter plekke verzin – vallen ook de films die veteraan Michael Winterbottom maakte met zijn favoriete acteur Steve Coogan. Het begon met The Trip uit 2010. Steve is gevraagd voor een serie culinaire recensies voor de prestigieuze Observer en neemt zijn vriend Rob Brydon mee op de road trip. Tussen snel gemonteerde shots van dampende pannen vol schaaldieren geblust met alcohol zitten de mannen elkaar aan tafel en in de Range Rover voortdurend vliegen af te vangen in een wedstrijd van wie-is-de-leukste. En dat honderd minuten lang, veel meer plot zit er niet in.
Wie op dezelfde golflengte zit kan volop meegenieten. Dat waren er kennelijk genoeg, want we zijn inmiddels toe aan de vierde gang met The Trip to Greece (2020), na de trips naar Italië (2014) en Spanje (2017). Inderdaad, de makers doen geen poging te verbergen dat het hier om een schaamteloze herhaling van zetten gaat. Dit kan in de reprise tot de sterren of het publiek er genoeg van hebben.
Je hebt klassieke Britse komedies als Fawlty Towers en Mr. Bean, waar alleen de volslagen humorlozen niet om kunnen lachen. Het plattere werk van Benny Hill en ‘Allo ‘Allo kan dan weer niet iedereen waarderen. Maar de onuitstaanbare haantjes Steve en Rob zitten in de buitencategorie van acquired tastes. Je vindt het vreselijk, of je vindt het geweldig en ik doe de voorzichtige conclusie dat buiten het cohort mannelijke filmnerds geboren vóór 1975 er niet veel zijn.
De fratsen van het tweetal doen mij nog het meest denken aan toen ik zeventien was, met mijn twee beste vrienden van de middelbare school, alleen dan scherper. We hadden inmiddels de hoop opgegeven dat we vóór het eindexamen nog onze maagdelijkheid gingen verliezen aan een van de Venlose gymnasiummeisjes, dus gingen we lekker puberaal tegen de stroom in en waren we zo pedant en melig as we bloody well pleased in de hoofdredactie van de schoolkrant.
Maar Coogan en Brydon zijn van 1965, dus je zit naar een nostalgietrip van grote kinderen te kijken die zich onwennig voelen in het lijf van een vijftiger. Kinderen die daarbij nog onverbiddelijk zijn blijven hangen in de helden van hun tienerjaren. Brydon is een geweldige imitator, maar iedereen die hij zo puntgaaf nadoet is dood of bejaard: Sean Connery, Roger Moore, Michael Caine, Mick Jagger, David Bowie. Je kunt je wel voorstellen welke dvd’s en cd’s bij hem in de kast staan.
En toch passen de films prima in de tijdgeest, met zijn eindeloze stroom hersenloze reality-tv. Hoe meer we smullen van beroemheden en hun jaloersmakende levensstijl, hoe meer we genieten als ze op hun bek gaan. Ook in deze films. Wie zou er niet op kosten van de krant de culinaire hoogtepunten van Italië willen afvinken? Maar de luxe horeca is hier slechts decor, en we prikken snel door dat vergulde laagje heen. De versie die Coogan van zichzelf speelt is kleinzielig en rancuneus. Keer op keer wrijft hij zijn vriend in dat hij maar een beroemdheid van het tweede garnituur is, met niet één BAFTA (de Britse Oscar). Maar het is allemaal gesublimeerde jaloezie op Brydons fijne gezin en zijn eigen gemankeerde relaties.
Tja, hoe dicht schuurt het tegen de waarheid aan? Coogan zelf staat niet bekend als makkelijk in de omgang. Maar hij speelt zijn uitvergrote zelf zo goed dat je mag hopen dat het meeste toch parodie is. Zo leest hij ongevraagd voor uit een recensie van de biografische film Stan & Ollie: “Het is maar goed dat Steve Coogan zo’n briljant acteur is. Hij maakt van Stan Laurel zo’n sympathiek personage dat je de hele film lang vergeet wat een zelfingenomen kwal Coogan in het dagelijks leven is”.
“Kijk, wat ik daarvan meeneem is dat iemand mij een briljant acteur vindt”, zegt hij tegen zijn tafelgenoot, met een stalen smoel. Dit is Britse humor op zijn best.